Jurisprudentie bestuursprocesrecht 2021 – Jurisprudentie: Week 2 ABRvS 21 september 2011, AB – Studeersnel

Jurisprudentie:

Week 2

ABRvS 21 september 2011, AB 2011/299, m. Ortlep (Verschoonbare termijnoverschrijding)

Volgens de Afdeling leidt het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing bij een besluit of uitspraak
in beginsel tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding , mits de belanghebbende daarop
een beroep doet, stellende dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is.

De bovenstaande regel is niet in alle gevallen van toepassing. Er bestaan namelijk een aantal
utizonderingssituaties waarin bovenstaande regel niet gevolgd hoeft te worden.

  • Indien belanghebbende wist of kon weten dat hij binenn een bepaalde termijn bezwaar
    moest maken dan wel beroep of hoger beroep moest instellen
  • Indien de belanghebbende voordat de termijn is verlopen werd bijgestaan door een
    professionele bijstandsverlener. In deze situatie mag ervan uit worden gegaan dat
    belanghebbende bekend was met de geldende termijn
  • Indien het gaan om ideële en andere organisaties of burgers die regelmatig procederen en
    bekend zijn met de procedures alsmede de geldende termijn voor het indienen van een
    bezwaarschrift dna wel het instellen van beroep of hoger beroep

ABRvS 19 oktober 2011, AB 2012/29, m. De Waard (Reformatio in peius)

Het bezwaarschrift mag er niet toe leiden dat het bestuursorgaan de heroverweging gebruikt om een
verslechtering van de positie van de indiener te bereiken die zonder bezwaarschriftprocedure niet
mogelijk zou zijn. (dit is ook bepaalt in het arrest arbeidsongeschikte taxichaffeur) Dit betekent da het
bestuursorgaan het besluit, voor zover het door het bezwaarschrift wordt bestreden, moet
heroverwegen en moet nagaan of dit tot een voor de indiener gunstiger resultaat leidt. Leidt de
heroverweging tot een voor de indiener ongunstiger resultaat, dan is dat alleen toelaatbaar indien
het bestuursorgaan ook zonder dat het bezwaarschrift zou zijn ingediend tot wijziging van het
bestreden besluit ten nadele van de indiener bevoegd zou zijn. Art. 7:11 Awb verzet zich er in zo’n
geval niet tegen dat een zodanige wijziging bij het besluit op het bezwaarschrift wordt bewerkstelligd.

ABRvS 28 oktober 2020, Abkort 2020/497 (Heroverweging in bezwaar)

In de uitspraak van 28 oktober 2020 geeft de Afdeling een leidraad voor de heroverweging van
primaire besluiten in bezwaar op grond van art. 7:11 Awb in het algemeen en voor d eheroverweging
van besluiten over herstelsancties in het bijzonder. Mocht de minister bij de heroverweging in
bezwaar ook nieuwe feiten en omstandigheden betrekken van na dat eerdere afwijzingsbesluit. De
afdeling oordeelt da tals hoofdregel bij toepassing van art:11 Awb geldt dat he tbestuursorgaan zijn
eerdere besluit moet heroverwegen op basis van feiten en omstandigheden ten tijde van de
heroverweging en op basis van het op dat moment geldende recht of beleid. Het bestuursorgaan
meot bij zijn heroverweging rekening houden met nieuwe feiten en omstandigheden die van belang
zijn voor toepassing van de desbetreffende norm.

ABRvS 14 april 2021, AB 2021/201, m. nt. A.G. Nijmeijer en H. Tolsma (Voorprocedure en het
Verdrag van Aarhus
)

De afdeling concludeert daarom dat op basis van dit arrest in ieder geval het recht van
belanghebbenden om beroep in te stellen tegen Aarhus-besluiten, niet afhankelijk mag worden
gesteld van deelname aan uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure. Dit betekent dat voor
belanghebbende het beroepsrecht tegen dit soort besluiten niet afhaneklijk mag worden gesteld van
de in art. 6:13 Awb neergelede regel die inhoudt dat geen beroep kan worden ingesteld door een
belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in
art. 3:15 awb naar voren heeft gebracht. Dit geldt niet alleen voor het beroepsrecht als zodanig, maar
ook voor de zogenoemde onderdelentrechter bij Aarhus-besluiten di emet toepassing van de
uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure tot stand zijn gekomen en die uit verschillende
besluitonderdelen bestaan. De afdeling concludeert dus dat wat in art. 6:13 awb is bepaald in zoverre
voor belanghebbenden bij Aarhus-besluiten niet in overeenstemming is met artikel 9 lid 2 van het
verdrag van Aarhus en aanpassing behoeft door de wetgever.

ABRvS 4 mei 2021, AB 2021/201, m. nt. A.G. Nijmeijer en H. Tolsma (Niet-belanghebbende en
toegang tot de bestuursrechter

Het omgevingsrecht biedt ‘een ieder’ de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen tegen een
ontwerpbesluit, diegene die daarvan gebruikmaakt beroep bij de bestuursrechter mag indienen
tegen het definitieve besluit. Ook een niet-belanghebbende persoon of rechtspersoon. Vaak zullen de
niet-belanghebbende het relativiteitsvereiste op hun weg vinden. Op grond heirvan kan iemand geen
succesvol beroep doen op een rechtsregel als die niet is geschreven om zijn belangen te beschermen.
Naar verwachting beperkt dit de kansen van een niet-belanghebbende op een succesvol beroep bij de
bestuursrechter.

informatie uit het proces-verbaal die volgens hem relevant is voro deze bestuursrechterlijke
procedure. Voorts zijn er verschillende getuigen gehoord, waarvan tevens proces-verbaal is
opgemaakt. Een samenvatting van die verklaringen is eveneens door de korpschef in geding gebrahct.
De afdeling acht aannemelijk dat kennisneming van de processen-verbaal zal leiden tot aantasting
van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en het belang
van opsporing en vervolging van strafbare feiten. Naar het oordeel van de Afdeling wegen deze
belangen in dit geval zwaarder dan het belang dat appellant sub 1 en appellant sub 2 kennis kunnen
nemen van de processen-verbaal.

CRvB 30 juni 2017, AB 2017/366, m. Koenraad (Deskundige)

Uit de genoemde arresten van het EHRM vloeit onder meer voort dat de twijfel aan de
onpartijdigheid van de medisch deskundige niet leidt tot een schending van art. 6EVRM, als deze
twijfel niet objectief kan worden gestaafd. De bestuursrechter moet zo nodig compensatie bieden
indien een aprtij niet in een gelijke positie verkeert ten opzichte van de wederpartij.

Met inachtneming van art. 8:69 awb getrokken grenzen, wordt toetsing bepaalt door gronden die een
betrokkenen aanvoert tegen de medische onderbouwing van de besluitvorming en het bewijs dat een
betrokkene in dat verband aanvoert. 1 de zorgvuldigheid van de besluitvorming. 2. Equality of arms.
De kern van het beginsel van equality of arms is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat
tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de
bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Indien wordt
vastgesteld dat geen equality of arms bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit
evenwicht wordt hersteld. 3. Inhoudelijke beoordeling.

ABRvS 29 februari 2012, AB 2013/235, m. De Waard (Goede procesorde)

Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn
en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoelt in art. 6:6 Awb nieuwe gronden worden
indiend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord
op de vraag of de goede procesorde zich daar niet tegen verzet, is in het algemeen bepalend een 1. 1

  1. afweging van de proceseconomie
  2. de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd
  3. mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die nieuwe beroepsgrond te reageren
  4. de processuele belangen van de partijen over en weer.

week 4

ABRvS 23 november 2016, AB 2017/101 (Herhaalde aanvraag)

Er geldt niet langer het ne bis in idem- beroordelingskader bij een besluit op herhaalde aanvraag. Dit
betekent dat de bestuursrechter in die zaken voortaan elk besluit op een opvolgende aanvraag
waarbij die aanvraag niet wordt ingewilligd, dan wel waarbij een verzoek om terug te komen van een
in rechte onaantastbaar besluit is afgewezen, overeenkomstig art. 8:69 Awb toetst in het licht van de
daartegen aangevoerde beroepsgronden.

Het uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag
inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen.
Het bestuursorgaan kan zo’n aanvraag inwilligen of afwijzen. Het bestuursorgaan kan er ingevolge van
artikel 4:6 lid 2 Awb ook nog steeds voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of
veranderen omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing anar zijn
eerder afwijzende besluit. Als de bestuursorgaan dit heeft gedaan, dan toetst de bestuursrechter het
besluit op die aanvraag of dat verzoek aan de hand van aangevoerde beroepsgronden als ware dit het
eerste besluit over die aanvraag of dat onderzoek. De bestuursrechter beoordeelt dus niet meer
ambtshalve of wat een rechtzoekende aan zijn aanvraag of verzoek ten grondslag heeft gelegd nieuw
gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.

CRvB 9 juli 2021, AB 2021/237, m. nt. R. Ortlep (Geen ambtshalve toetsing tijdigheid bezwaar)

De bestuursrechter beoordeelt tot nu toe ambtshalve niet alleen de tijdigheid van het bij hem
ingestelde rechtsmiddel, maar ook of het bestuursorgaan het bezwaar terecht tijdig heeft geacht en
naast de tijdigheid van het hoger beroep, ook de tijdigheid van de rechtsmiddelen bij vorige
instanties.

Dat betekent dat de instantie waarbij een rechtsmiddel is ingesteld, gehouden is de tijdigheid van dat
rechtsmiddel te beoordelen en in geval van niet-verschoonbare termijnoverschrijding het
rechtsmiddel niet-ontvankelijk te verklaren. Dat een wettelijke bepaling dwingend van aard is, brengt
niet mee dat zij ook van openbare orde is. daarvoor is vereist dat de ratio van die wettelijke bepaling
vergt dat een schending daarvan met het oog op het algemeen belang ongeacht of een of meer
partijen zich op die schending hebben beroepen, niet zonder gevolgen behoort te blijven.

Als het bestuursorgaan ondanks het feit dat niet tijdig bezwaar is gemaakt toch een inhoudelijk
besluit neemt en de belanghebbende tot wie de beslissing op bezwaar is gericht daarna beroep
instelt tegen dat besluit, dan vergt zijn rechtszekerheid dat hem niet door de bestuursrechter,
ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was.
De bestuursrechter zal dus niet ambtshalve de tijdigheid van het bezwaar beoordelen

ABRvS 11 november 2020, AB 2021/42, m. nt. A.G. Nijmeijer (Overzichtsuitspraak relativiteit)

Week 5:

ABRvS 18 november 2015, JB 2015/218, m. nt. Schlössels en Sanderink (Indringende
terughoudende toetsing)

Bestuursorganen moeten hun besluiten goed motiveren, anders wordt dit vernietigd en mogelijk een
voorlopige voorziening getroffen. Niet deugdelijke motivering waarom een verdere beperking van de
gaswinning dan tot 33 mrd nm3 per jaar niet mogelijk, dan wel onaanvaardbaar is, terwijl een
verdere beperking bijdraagt aan de veiligheid in het aardbevingsgebeid. Ook eht wijzigingsbesluit
wordt daarom vernietigd

CRvB 1 juli 2019, O&A 2019/46, m. nt. L. van Heusden (Exceptieve toetsing)

De rechter mag een algemeen verbindend voorschrift toetsen aan algemene beginselen. De
intensiteit van de toetsing is afhankelijk van de beslissingsruimte en de ingrijpendheid in het leven
van belanghebbenden. Enkele strijd levert echter niet direct vernietigbaarheid op. De CrvB zet onder
r. 7.5. en 7.5. uiteen aan welke normen een algemeen verbindend voorschrift kan worden
getoetst, wat hiervan de gevolgen kunnen zijn en hoe de intensiteit van die toetsing kan worden
bepaald.

  • Algemeen verbindende voorschriften, die geen wet in formele zin zijn, kunnen worden
    getoetst op rechtmatigheid
  • Aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van een Avv zodanig ernstige gebreken
    kunnen kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in
    concrete gevallen te baseren beslissingen. Dit betekent dat aan de rechter de bevoegdheid
    toekomt te bezien of het betreffende avv een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het
    in geding betrokken besluit
  • De algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur vormen
    een belangrijk richtsnoer
  • De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingruimte die het
    vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de
    daarbij te betrekken belangen.
     De CRvB oordeelt dat bij exceptieve toetsing van algemeen verbindede voorschriften de
    enkele strijd met twee algemene beginselen van berhoorlijk bestuur niet kan leiden tot het
    onverbindend verkalren van het algemeen verbindende voorschrift. Dit gaat over de twee
    beginselen het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

HvJ EU 20 mei 2021, TBR 2021/101, m. nt. R. Kegge (Evidentiecriterium exceptieve toetsing)

Het unierecht verzet zich er niet tegen dat in een procedure ter handhaving van met het unierecht
strijdige maar in rechte onaantastbare vergunningvoorschriften wordt uitgegaan van de
rechtmatigheid van die voorschriften, zolang er een uitzondering bestaat die niet louter fictief is.

Het zogenoemde evidentiecriterium bij exceptieve toetsing is aan de orde. Dit evidentiecriterium is
alleen van belang bij exceptieve toetsing van onherroepelijke voor beroep vatbare besluiten

ABRvS 12 augustus 2009, AB 2009/368, m. De Waard (Planschade Oisterwijk)

art. 8:72 lid 3 sub a Awb

Uit een oogpunt van proceseconomie kan het aangewezen zijn de rechtsgevolgen in stand te houden
indien:

  • Het bestuursorgaan vasthoudt aan het besluit
  • Het bestuursorgaan het besluit voldoende motiveert
  • Er in voldoende mate geluisterd is naar wederpartij

ABRvS 28 februari 2018, Gst 2018/124, m. nt. West en Van Vlijmen (Passeren gebreken of
rechtsgevolgen)

Art. 6:22 Awb

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een
geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het
bezwaar of beroep beslist ins tand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden
daardoor niet zijn benadeeld

Gebreken die herstel door het bestuursorgaan heoeven mogen echter niet worden gepasseerd met
artikel 6:22 Awb

ABRvS 21 maart 2012, JB 2012/112, m. Timmermans (Zanddepot Berkendonk)

Art. 8:72 lid 3 sub b Awb

Bij het gebruik van de bevoegdheid tot het zelf in de zaak voorzien moet de rechter de overtuiging
hebben dat de uitkomst van het geschil geen andere zou zijn en de toets aan het recht kan doorstaan.
Alleen in dat geval is eht toegestaan om zelf in de zaak te voorzien.

  1. De bestuursrechter moet de overtuiging hebben dat de uitkomst niet anders zou zijn als na
    vernietiging van een nieuw besluit door het bestuursorgaan zou moeten worden genomen
  2. De uitkomst van het zelf voorzien moet de toets aan het recht kunnen doorstaan
  3. Het moet aannemelijk zijn dat derden door het zelf voorzien niet kunnen worden benadeeld
  4. Partijen moeten zich voldoende hebben kunnen uitlaten over het zelf voorzien

Week 7

ABRvS 2 augustus 2017, JB 2017/152, m. Kortmann (Knipuitspraak)

De vrijheid van belanghebbende om, in de zin van art. 8:89 lid 2 Awb bedoelde gevallen, ter
verkrijging van schadevergoeding te kunnen kiezen voor indiening van een verzoek bij de
bestuursrechter om een bestuursorgaan tot schadevergoeding te veroordelen, is aan geen andere
beperkingen onderworpen dan dat de gestelde schadeoorzaak onder het bereik van art. 8:88 lid 1
Awb valt en dat de gevraagde vergoeding beperkt is tot ten hoogste 25 euro.

HR 22 mei 2015, JB 2015/125, m. Sillen (Privacy First)

Ook als een belangenorganisatie niet slechts opkomt voor de belangen van een bepaald of
bepaalbaar aantal individuele personen, maar tevens voor het algemeen belang van de bescherming
van de rechten van een veel grotere groep van personen, heeft te gelden dat de belangenbehartiging
door de organisatie niet ertoe kan leiden dat voor haar de weg naar de burgerlijke rechter komt open
te staan indien ter zake van de aantasting van de betrokken belangen is voorzien in
rechtsbescherming voor de individuele belanghebbenden bij de bestuursrechter.

ABRvS 28 januari 2015, AB 2015/108, m. nt. R. Ortlep (Herziening)

De hoge raad stelt eisen aan de termijn voor het indienen van verzoeken om herziening, dit is in het
belang van de rechtsvorming en rechtseenheid. De hoge raad overweegt dat op straffe van niet-
ontvankelijkverklaring een verzoek om herziening niet onredelijk laat mag worden ingediend. Een
verzoek is onredelijk laat wanneer het wordt ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend
is geworden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van
openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. Deze regel geldt niet voor het
indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk
verzoek is niet aan deze termijn gebonden.

Alternate Text Gọi ngay